U bent hier:

Prentenboeken: rijke basis voor wiskundige interactie - 32/1

Achtergrond

Prentenboeken worden dagelijks voorgelezen aan jonge kinderen. Leerkrachten lezen prentenboeken voor om de dag te starten of rustig af te sluiten, om een nieuw thema in te leiden, en nog zoveel meer. Prentenboeken voorlezen kan ook ingezet worden om de wiskundige ontwikkeling van jonge kinderen te stimuleren. Prentenboeken bieden immers heel wat kansen om in interactie te gaan over wiskunde. Hoe kan je als remedial teacher prentenboeken inzetten om wiskundig in interactie te gaan met jonge kinderen? We bespreken in dit artikel de mogelijkheden die prentenboeken bieden, stellen de bevindingen van een recente Vlaamse studie hierover voor, en ronden af met enkele tips om zelf met prentenboeken wiskundig aan de slag te gaan.

Samen prentenboeken lezen, wie kent het niet? In de eerste jaren van het basisonderwijs (2,5-6-jarigen in Vlaanderen, groep 1 en 2 in Nederland) gebeurt dit elke dag. Tijdens deze activiteit lezen leerkrachten niet gewoon de tekst voor, ze gaan actief in interactie met de kinderen tijdens het voorlezen. Ze stellen vragen, ze luisteren naar de antwoorden die de kinderen geven, en ze gebruiken deze antwoorden als bouwstenen voor de verdere interactie. Het interactief of dialogisch voorlezen van prentenboeken wordt vaak ingezet om de taalontwikkeling van jonge kinderen te ondersteunen en verder te stimuleren. Maar internationaal onderzoek laat zien dat ook de wiskundige ontwikkeling via deze activiteit bevorderd kan worden (Op ’t Eynde et al., 2023).

Interactief voorlezen van prentenboeken met wiskundige bril:

Je kan prentenboeken voorlezen om de verwerving van wiskundige kennis en vaardigheden te ondersteunen en verder te stimuleren. Als leerkracht speel je daarbij een belangrijke rol. Jij biedt kinderen leerkansen aan door met hen in gesprek te gaan over wiskundige inhouden en hen uit te dagen om wiskundig mee te denken tijdens het voorlezen. Met andere woorden, interactief voorlezen is ook in het domein van de wiskunde een sterke basis voor verdere ontwikkeling. Om de interactie tijdens het voorlezen van prentenboeken te beschrijven wordt gebruik gemaakt van de IRF-cyclus (Cullen, 2002; Op ’t Eynde & Torbeyns, 2022). Je start met een initiatie (I in IRF) om het gesprek met de kinderen te starten, je luistert naar hun antwoorden (Responses of R in IRF), en speelt op deze antwoorden in om het gesprek verder te zetten (Follow-up of F in IRF). Daarbij kan je variëren in de complexiteit van de vragen die je aan de kinderen stelt. Je kan concrete vragen stellen die de kinderen kunnen beantwoorden op basis van de informatie die ze zien op de prent en/of net hoorden van jou tijdens het voorlezen van de tekst. En je kan ook meer abstracte vragen stellen die hen uitdagen een stap verder te zetten, door bijvoorbeeld de link te leggen met hun eigen leven of te voorspellen wat er zal gebeuren op de volgende pagina (zie ook Op ’t Eynde & Torbeyns, 2022; Wijns et al., 2022). We geven enkele voorbeelden van concrete en abstracte vragen die toelaten om in gesprek te gaan over wiskundige inhouden in Figuur 1 en 2.

Figuur 1. Wiskundig prentenboek: voorbeeld prent, tekst en vragen
© Dijkstra, L. (2014). Willemijn wil een optocht zijn (N. Smit, Illus.). Gottmer.
[Tekst: Vier biggetjes op skeltertjes, die scheurden van de heuvel af. Ze zagen het gekke groepje gaan, en gingen er gierend achteraan.] Voorbeelden van concrete vragen bij de prent en tekst in Figuur 1 zijn “Waar zie je het cijfer 4?” of “Hoeveel wielen heeft deze gocart?” (wijzend naar de eerste gocart op de prent). Vragen als “Heeft onze gocart evenveel wielen?” of “Hoeveel biggetjes zouden er zijn als elk biggetje een vriendje meeneemt op de gocart?” zijn voorbeelden van meer abstracte vragen bij de prent en tekst in Figuur 1.

De meer abstracte vragen zijn het meest effectief om de vroege taalontwikkeling te stimuleren. Deze vragen nodigen kinderen uit tot abstract denken en meer complex taalgebruik. Het is echter belangrijk om niet alleen zulke abstracte vragen te stellen. Concrete vragen bieden kinderen een motiverende en veilige context om met jou in interactie te gaan, en nodigen ook de minder taalvaardige kinderen uit om deel te nemen aan het gesprek (Mascareño et al., 2016). Als algemene richtlijn wordt gezegd dat ongeveer 30% van de vragen abstract moeten zijn om de taalontwikkeling bij jonge kinderen maximaal te stimuleren (Zucker et al., 2010). Binnen het wiskundig domein is dit nog niet onderzocht. We weten enkel dat het interactief voorlezen van prentenboeken de wiskundige ontwikkeling van jonge kinderen kan stimuleren. Welke vragen leerkrachten stellen tijdens het voorlezen, en wat bouwstenen zijn om tot meer abstracte interactie, is nog niet bekend. Deze thema’s staan centraal in ons onderzoek.

'Ga in gesprek over wiskundige inhouden tijdens het lezen van een prentenboek'

Figuur 2. Niet-wiskundig prentenboek: voorbeeld prent, tekst en vragen
© Dijkstra, L. (2014). Willemijn wil geen broertje (N. Smit, Illus.). Gottmer.
[Tekst: “Een broertje?”, gilde Willemijn. “Ik wil geen broertje, nooit! Ik vind een broertje vreselijk stom!”. Haar mama vroeg verbaasd: “Waarom?”] Een voorbeeld van een concrete vraag bij de prent en tekst in Figuur 2 is “Hoeveel vingers telt de hand van Willemijn? De vraag “Hebben wij evenveel vingers als Willemijn?” is een voorbeeld van een meer abstracte vraag bij de prent en tekst in Figuur 2.

Wiskundige vragen van leerkrachten tijdens het voorlezen van prentenboeken

Om een beeld te krijgen van de wiskundige interactie tijdens het voorlezen van prentenboeken, observeerden we 43 Vlaamse leerkrachten die onderwijs aan 5-6-jarigen verzorgen (derde kleuterklas, groep 2). We vroegen hen om twee prentenboeken voor te lezen: een prentenboek geschreven met een wiskundig doel, met duidelijk wiskundige inhouden in de tekst en op de prent (wiskundig prentenboek, zie Figuur 1); en een prentenboek geschreven zonder wiskundig doel en dus zonder duidelijk wiskundige inhouden in de tekst en op de prent (niet-wiskundig prentenboek, zie Figuur 2). Ook niet-wiskundige prentenboeken bieden kansen tot wiskundige interactie (zie voorbeelden in Figuur 2; en zie van Bree & van Bree, 2011, 2020). We kozen twee prentenboeken van dezelfde reeks, geschreven door dezelfde auteur en met prenten van dezelfde illustrator, om de prentenboeken voor andere kenmerken dan wiskundige inhouden maximaal vergelijkbaar te maken.
We keken naar de initiaties, en meer bepaald de vragen, die de leerkrachten aanboden tijdens het voorlezen. Stellen ze soms ook wiskundige vragen? En zijn dit dan concrete of abstracte vragen? We definieerden een wiskundige vraag als een vraag die wiskundige begrippen (bijvoorbeeld groot, vijf, vierkant) bevat en/of het wiskundig denken van jonge kinderen stimuleert. Voor alle wiskundige vragen die de leerkrachten stelden, bepaalden we het abstractieniveau: kunnen de kinderen de vraag beantwoorden op basis van de informatie op de prent en in de tekst (concrete vraag) of worden ze uitgedaagd een stap verder te zetten en ook andere informatie mee te nemen, problemen op te lossen of te voorspellen (abstracte vraag)?
We stelden vast dat leerkrachten wiskundig in interactie gaan met hun kinderen bij het voorlezen van prentenboeken. Ze doen dat bij zowel een wiskundig als een niet-wiskundig prentenboek. Het aantal wiskundige vragen is wel groter bij een wiskundig dan bij een niet-wiskundig prentenboek. De duidelijk aanwezige wiskundige informatie in wiskundige prentenboeken lijkt een opstap te bieden voor het starten van een wiskundig gesprek. Leerkrachten zorgen daarbij voor een mix van concrete en abstracte vragen. Ze starten de interactie meestal vanuit concrete vragen (ongeveer 2/3 van de wiskundige vragen die we observeerden waren concrete vragen), en dagen de kinderen vervolgens wiskundig verder uit via abstracte vragen (ongeveer 1/3 van de wiskundige vragen).
Bij 12 leerkrachten gingen we een stap verder in onze analyses, en namen we ook de antwoorden van de kinderen mee. Hoe kan de leerkracht een abstract wiskundig antwoord bij de kinderen stimuleren? We zagen dat abstracte wiskundige antwoorden meestal volgen op een abstracte wiskundige vraag. Deze relatie was sterker bij het wiskundige dan bij het niet-wiskundige prentenboek.

'Zet je wiskundige bril op bij het (voorbereiden van het) voorlezen van een prentenboek'

Conclusie en aanbevelingen

Op basis van onze studie kunnen we besluiten dat (Vlaamse) leerkrachten hun wiskundige bril opzetten tijdens het voorlezen van prentenboeken. Ze nodigen kinderen uit om wiskundig in gesprek te gaan met hen door vragen te stellen die wiskundige inhouden bevatten en/of wiskundig denken mogelijk maken. Ze hebben daarbij oog voor een variatie aan concrete en abstracte wiskundige vragen. Net dit laatste soort van vragen daagt kinderen uit tot meer abstract wiskundig denken. Het prentenboek dat wordt voorgelezen maakt een verschil. Bij een wiskundig prentenboek stellen leerkrachten meer wiskundige vragen, en volgen meer abstracte antwoorden van kinderen sterker op meer abstracte vragen.

Wat kan je als remedial teacher uit ons onderzoek meenemen om de wiskundeontwikkeling van jonge kinderen via prentenboeken te stimuleren?

Een eerste aanbeveling is: bereid de activiteit voor. Het prentenboek dat je voorleest maakt een verschil. Wiskundige prentenboeken lijken een stevige voorzet te geven om wiskundig in gesprek te gaan met kinderen tijdens het voorlezen, maar ook niet-wiskundige prentenboeken bieden daar kansen toe. Neem het gekozen prentenboek vooraf door, en ga op elke pagina de kansen tot wiskundige interactie na. Noteer vooraf ook mogelijke vragen die deze kansen benutten, en zorg voor een rijke waaier aan concrete en abstracte vragen.

Als tweede aanbeveling geldt: nodig de kinderen uit tot wiskundige interactie op basis van je voorbereiding, en ga echt in gesprek met hen over de wiskundige inhouden die je centraal wil stellen. Durf daarbij je voorbereiding los te laten, en speel zo in op de soms onverwachte en ook creatieve antwoorden van de kinderen. Kinderen zullen ook spontaan andere wiskundige inhouden zien en ter sprake brengen, ga ook daarover met hen in gesprek. Zien de kinderen de wiskundige inhouden die jij centraal wil stellen moeilijk of niet, of komen ze zelf niet tot wiskundige observaties? Wijs hen expliciet op de wiskunde die jij ziet tijdens het voorlezen, ze zullen deze wiskundige bril langzaam maar zeker zelf ook leren opzetten.

Een derde aanbeveling: lees het prentenboek meer dan één keer voor, en varieer in de aanbiedingswijzen. Na een eerste verkenning van het prentenboek kan je tijdens volgende voorleesmomenten inzoomen op specifieke wiskundige inhouden. Je kan ook lezen met telkens een ander wiskundig doel. Bijvoorbeeld: “Ik wil graag weten hoeveel dieren deelnemen aan de optocht, tellen jullie het aantal dieren mee tijdens het verhaal?”, en een volgende keer “Ik wil graag weten of alle dieren evenveel vingers hebben als Willemijn, kijken jullie goed en tellen jullie de vingers van de dieren mee?”. Tot slot kan het herhaald voorlezen in kleine groep of individueel helpen om de ontwikkeling van alle kinderen maximaal te stimuleren, door de interactie maximaal te laten aansluiten bij hun specifieke wiskundige noden en competenties. Over dit laatste, en meer algemeen de effectiviteit van het voorlezen van prentenboeken voor kinderen met verschillende wiskundige en talige competenties, hopen we jullie in een volgende bijdrage te informeren.