U bent hier:

Vraag Raak: de kunst van effectieve vragen stellen - 32/1

Achtergrond

In het onderwijs, waar de focus ligt op individuele behoeften en uitdagingen, is goede communicatie voor remedial teachers van onschatbare waarde. Het is essentieel om niet alleen te luisteren maar ook de juiste vragen te stellen, en dat geldt niet alleen tijdens de begeleiding maar ook tijdens de interactie met collega’s. We staan dagelijks voor diverse en unieke uitdagingen bij het ondersteunen van leerlingen met speciale behoeften. Dit artikel reikt praktische inzichten en direct toepasbare methoden aan die van waarde zijn in de dagelijkse praktijk van een remedial teacher.

In de serene sfeer van de lerarenkamer ontvouwt zich een gesprek tussen collega's. Paul uit zijn frustratie over Pablo, die volgens hem “onuitstaanbaar” gedrag vertoont door onophoudelijk op zijn mobiel te kijken en te tokkelen, zelfs na herhaaldelijke verzoeken om zijn mobiel uit te zetten. De uitdaging waar je nu voor staat, als begeleider van Pablo met ADD, is hoe je hiermee om moet gaan. Moet je je inzicht delen en Pablo verdedigen, of is het beter om een goede vraag te stellen?

  1. Communicatiestoornissen: meer regel dan uitzondering
    Communicatie tussen mensen is een complex geheel met structurele problemen. Er is het congruentieprobleem, waarbij niet iedereen zich adequaat uitdrukt. Wat zich binnenin iemand afspeelt, komt niet altijd overeen met de uiterlijke expressie. Hierbij rijzen vragen zoals: Is Paul geagiteerd? Wat zegt het tikken van Pablo eigenlijk over zijn gemoedstoestand? Daarnaast is er het interpretatieprobleem, waarbij Paul het tokkelen van Pablo interpreteert als onuitstaanbaar gedrag. Dit leidt tot het derde probleem: de context van Paul en Pablo verschilt aanzienlijk. Wat voor Paul storend is, kan voor Pablo een manier zijn om met moeilijkheden om te gaan. Hoe moet ik als begeleider omgaan met Pauls zorgen? Zwijgen lijkt geen optie.

'Leeg luisteren is luisteren zonder te oordelen'

2. Vol en leeg luisteren
Wat je nu kunt doen, is Pauls diagnose weerleggen met kennis. Je ‘duidt’ het fenomeen. De ander voelt zich hierdoor meestal niet gehoord. Er is immers meer aan de hand dan enkel een probleem dat om een diagnose vraagt. Leeg luisteren, het tegenovergestelde van vol luisteren, is luisteren zonder te oordelen, zonder selectieve aandacht voor wat ons stoort of treft. Het vraagt om beschikbaar te zijn en volledig te focussen op de ander. Dit betekent niet alleen luisteren naar de woorden, maar ook naar de energie, esthetiek, emoties, lichaamstaal en intonatie. En dat vanuit een houding van ‘beschikbaarheid’. Hoe doe je dat concreet?

Je onderbreekt waar je zelf mee bezig bent en je wendt je naar hem toe. Je denkt niet meer, je luistert enkel. Leeg luisteren vertrekt vanuit het inzicht dat recht tegenover jou een persoon staat die elk moment heel anders denkt en voelt dan jijzelf. De ander begrijpen is daarom niet mogelijk in de zin dat wat de ander manifesteert per definitie niet past in wat jij daarvan begrijpt. De ander begrijpen is de ander reduceren tot jouw begripsvermogen. Een ander past daar niet in en is dus per definitie onbegrijpelijk. Een uitdrukking als ‘Ik begrijp dat, ik heb dat met Pablo ook meegemaakt’ klopt niet. Niemand maakt immers hetzelfde mee, niet in interpretatie en ook niet in feiten. Je kunt wel soortgelijke dingen meemaken. Maar deze vergelijking komt zelfs voor de beschikkende luisteraar niet in hem op. Om dezelfde reden is de uitdrukking ‘Ik kan me dat voorstellen’ ook onzin. Je kunt je per definitie niet voorstellen wat de ander vertelt. En dan komt de kracht van het stellen van vragen.

3. De kracht van vragen stellen
Het stellen van goede vragen is een kunst op zich. Het vereist aansluiting bij de woorden van de ander, eenvoudig taalgebruik, korte vragen en open vragen zonder inhoudelijke sturing. Een effectieve vraag bereikt het beoogde doel. In dit geval, met Paul in de lerarenkamer, moeten we nadenken over welk doel we willen bereiken.

Allereerst is het goed om te weten dat een vraag goed werkt onder een aantal voorwaarden:

  • Je stelt één vraag tegelijk
  • Je sluit aan bij de woorden van de ander
  • Je gebruikt eenvoudige taal
  • Je stelt een korte vraag (maximum 10 woorden)
  • Je stelt een open vraag. Ik bedoel hiermee dat het karakter van de vraag open is: er zit geen sturing op de inhoud.
    Grammaticaal kan een vraag een ja-neen karakter hebben, zoals “Is het de eerste keer dat Pablo dit doet in jouw klas?” Ik noem deze vraag echter open omdat je niet weet wat de vragensteller ervan vindt. Dat is wel zo met een vraag als “Ja, we kunnen dat niet zo laten, toch?”
  • Je stelt een vraag die ‘effectief’ is. Een goede vraag is een vraag die het doel bereikt waar ze voor bedoeld is. Een vraag als “Wat vind je hiervan?” is gericht op het denken. Een vraag als “Wat doet dit met jou?” vraagt naar een beleving. Dat zijn heel andere dingen.

De belangrijkste vraag is dus welk doel we voor ogen hebben als we een vraag aan Paul moeten stellen. Willen we hem inspireren of bewust maken van zijn gedrag? Willen we verder gaan op de inhoud van wat hij zei of willen we zijn beleving ondersteunen? Dit kun je indelen in drie verschillende ‘registers’. Hieronder lees je hoe je respectievelijk het register van het Doen, het Denken en het Voelen kan gebruiken om je gesprekspartner te bevragen.1

3.1. Doen (WIE spreekt er)
Het DOEN-register richt zich op het relatie-niveau van communicatie. Het gaat hierbij om wie de gesprekspartners zijn. Willen zij hetzelfde (dit gesprek) of niet? Is er vertrouwen tussen de gesprekspartners? De vragen die je in dit register stelt, hebben als effect dat er ‘common ground’ ontstaat, dat de gesprekspartners elkaar als persoon vinden en begrijpen. Doorvragen op dit niveau heeft daarom als doel bewustwording en inspiratie bieden. Vragen over waarom iemand iets doet, brengen de focus op handelingen en waarden. Enkele voorbeeldvragen voor Paul kunnen zijn: "Waarom zeg je dit nu tegen mij, Paul?" of “Waarom vind je het belangrijk dat hij stil zit, Paul?” of "Wat wil je dat ik hiermee doe in de volgende les?"

3.2. Denken (WAT)
In dit register wordt de gesprekspartner op de inhoud van zijn verhaal aangesproken. De focus ligt hierbij niet op de persoon op zich maar op WAT hij zegt. Meer specifiek werken we met wat iemand beweert over iets of iemand en waarom hij dat vindt. Een goede vraag binnen dit register zet de ander dus aan het denken.

Om het denken van de gesprekspartner effectief te kunnen bevragen, is het van belang dat je de spontane redenering hoort. Grofweg kan je enkele elementen onderscheiden:

  • Het verhaal – wat iemand heeft meegemaakt: zoals belevingen, interpretaties en de waardering hiervan. Dit kan positief of negatief zijn. Als je bijvoorbeeld zegt: “Hij was te laat”, dan is dat een waardering: ‘laat’ is een interpretatie van een tijdstip dat iemand aankomt. Te laat is dan een afkeuring hiervan.
  • Een bewering: wat iemand van iets of iemand vindt (voorbeeld: “Hij is onuitstaanbaar”).
  • De argumenten die deze persoon heeft om dit te vinden.
    Daarvan zijn er twee soorten. De spontane argumenten die je meestal eerst hoort (voorbeeld “want hij tikt de hele tijd op zijn telefoon”) noemen we ‘waarnemingsargumenten’ omdat ze verwijzen naar wat er is gebeurd. Achter elk waarnemingsargument zit echter ook een algemeen argument. Dat wordt meestal verzwegen omdat het voor de spreker evident is (hier: “leerlingen die voortdurend op hun gsm tikkelen zijn onuitstaanbaar”).

Voor Paul kunnen vragen als "Waarom noem je hem precies onuitstaanbaar?" of "Wat maakt hem onuitstaanbaar voor jou?" hier effectief zijn. Ze zijn de opening naar een gesprek over zijn opvattingen (die niet evident waar zijn).

Als je doorvraagt in dit register doe je dit om twee doelen te bereiken. Ten eerste zoek je naar de waarheid van de beweringen. Je onderzoekt dan samen met de gesprekspartner: a) wat zijn opvattingen zijn, b) of zijn opvattingen over zijn ervaringen feitelijk waar zijn én c) of zijn aannames in het licht van die ervaring houdbaar zijn. Deze stijl is uiteraard kritisch omdat de waarheidsvraag hier centraal staat.2 De gesprekspartner moet laten zien dat wat hij van iets zegt het geval is in de realiteit. Een tweede doel is dat je de gesprekspartner helpt om beter te denken door onder andere zijn gedachten genuanceerder en preciezer te formuleren.

3.3. Voelen (HOE)
Het VOELEN-register draait om de beleving van de ander. Hier ligt de focus niet op de relatie of de inhoud, maar op de emoties. Vragen binnen dit register moeten de ander ondersteunen in zijn particuliere beleving van de ervaring. Voor Paul kunnen vragen als "Stoort jou dit, Paul?" of "Wil je niet even zitten?" of “Ben je hierdoor aangedaan?”, relevant zijn.

4. Terug naar de lerarenkamer
Om de beste reactie op Paul in de lerarenkamer te beoordelen, moeten we de context, het juiste register, de concrete vraag en de strategie overwegen. In dit geval zitten we in een lerarenkamer. Gezien de emotionele lading van Pauls uitspraken, kiezen we voor het VOELEN-register. Een geschikte vraag kan zijn: "Wil je niet even gaan zitten? Zal ik een koffie voor je halen?" Nadat Paul gekalmeerd is, kunnen we overstappen naar het DENKEN-register door meer uitleg over de situatie te vragen en zijn opvatting scherp te krijgen. Paul zal zo de gelegenheid krijgen zijn uitspraken te nuanceren en zich nauwkeuriger uit te drukken. Uiteindelijk kunnen we het DOEN-register benutten door te informeren naar wat hij denkt aan te vangen en waarom dat belangrijk is. Zo krijg je zicht op de achterliggende waarden in Pauls denken. Dit is bewustwording voor hemzelf van hoe hij functioneert. Hij zal waarden als ‘respect voor de leerkracht’ of ‘orde’ ongetwijfeld delen met sommige leerkrachten en leerlingen maar lang niet met iedereen.

Conclusie
De kunst van het vragen stellen is geen trucje maar vereist bewuste aandacht voor de vraagstelling. Het doel is om je bewust te worden van je vragen en hiermee effectief aan de slag te gaan. Dit artikel biedt slechts een introductie tot deze kunst.

2 Deze stijl is geïnspireerd op de Socratische methode. Voor meer uitleg over deze interpretatie, zie Van Rossem, K. (2020). Het filosofisch gesprek. De Basis. Leuven, Leusden: ISVW – LannooCampus.

1 Dit onderscheid is geïnspireerd op het onderscheid in Aristoteles ’Rhetorica (ca 335 vC). Aristoteles onderscheidde drie elementen die voortdurend door elkaar heen spelen in het communicatief proces: ‘Ethos’ (wie er spreekt) – ‘Logos’ (wat er gezegd wordt) en ‘Pathos’ (hoe het overkomt, hoe het gezegd wordt (Aristoteles, uitgave 2004).

Literatuur:

Van Rossem, K. (2024). Vraag Raak. Bewust vragen stellen in communicatie. Leuven: LannooCampus.
Voor meer informatie, zie www.socratischgesprek.be en www.vraagraak.be.