U bent hier:

Filosoferen in de praktijk

Achtergrond

Is goed altijd goed en is slecht altijd slecht? Zomaar een vraag of stof tot nadenken?
In de voltijd HB-groep op basisschool De Steiger wordt regelmatig gefilosofeerd. Gesprekken, spelletjes of soms een schriftelijke opdracht, er zijn veel verschillende manieren om met kinderen te filosoferen. Maar voordat je aan de slag gaat, zijn er wel een aantal voorwaarden. Kinderen moeten weten wat filosoferen is. Want een filosofisch gesprek is niet hetzelfde is als een discussie. Het gaat niet om je gelijk halen maar om vrij denken en redeneren. Vooraf duidelijk uitleggen wat je verwacht kan erg helpen in het voorkomen van clownesk gedrag. Daarnaast is het belangrijk dat kinderen begrijpen dat filosoferen niet gelijkstaat aan willekeurig fantaseren. Maak dus afspraken en gespreksregels zoals: naar elkaar blijven luisteren, elkaar uit laten praten en/of gedachten op een respectvolle manier verwoorden. Dit draagt bij aan een volgende voorwaarde, namelijk veiligheid.

Niet alle kinderen vinden het prettig om in de groep over hun gedachten of gevoelens te praten. Een goede begeleiding van de leerkracht en het bewaken van de gespreksregels kan ervoor zorgen dat er een klimaat ontstaat waarin deze kinderen wel durven deel te nemen aan het gesprek. Naast het ‘gesprek’ zijn er ook andere werkvormen om met filosofie in de klas bezig te zijn. Voorleesboeken, werkboekjes, spellen en praatkaarten, er is van alles te vinden.

Praktijkvoorbeeld 1

Filosofisch gesprek aan de hand van het boek ‘Alles wat ik voel’ (Stine Jensen, 2017).

De hele groep gaat in de kring zitten. Wij zitten bij voorkeur op de grond en in het midden steek ik een paar kaarsjes aan. Dit zorgt direct voor een andere sfeer. De kinderen vinden dit ook een beetje speciaal en dat is juist de bedoeling; we hebben namelijk geen gewoon gesprek maar we gaan filosoferen! Waarbij ik zoals hierboven staat beschreven de afspraken en regels duidelijk maak.

Om te voorkomen dat een aantal kinderen het gesprek gaat domineren, heeft iedereen drie legoblokjes gekregen. Deze kunnen worden ingewisseld voor spreektijd, drie beurten per persoon. Dit betekent ook dat de kinderen goed na moeten denken over wat ze willen vertellen, op is op!

Het boek gaat over emoties en we gaan het hebben over ‘Jaloers’. Het begint met een stukje voorlezen en het voorleggen van de vraag: ‘Wanneer was jij voor het laatst jaloers? En op wie?’ Er ontstaat een gesprek. Kinderen reageren of vullen elkaar aan. Hoe voelt jaloers zijn? Ben je ook jaloers op de koningin? In eerste instantie gaat het vooral over de eigen ervaringen, maar op een geven moment komt er meer diepgang. De vragen: ‘is jaloezie een slechte emotie?’ en ‘maakt jaloezie jou een slecht mens?’ zorgen ervoor dat het gesprek breder wordt en niet blijft hangen in de eigen belevingswereld. Na 35 minuten sluiten we af.

Praktijkvoorbeeld 2

Denkoefening rondom het thema sprookjes..

Goed en kwaad, wie is er goed en wie is er slecht? Is dit eigenlijk wel altijd even duidelijk? Met de werkvorm ‘Welles Nietes’ moeten de kinderen aan de hand van een aantal sprookjesfiguren telkens uitleggen waarom iemand goed of slecht is. We staan allemaal rond de grote centrale tafel in de klas. Op tafel liggen twee kaarten; de categorie goed en de categorie slecht.

Ik heb een stapel kaartjes met diverse sprookjesfiguren. Hierop staat ook een korte introductie van het personage. Ik geef een kaartje aan een leerling en vraag om het voor te lezen. Vervolgens mag het sprookjesfiguur bij een van de twee categorieën gelegd worden; goed of slecht. De leerling moet wel vertellen waarom hij of zij voor deze categorie heeft gekozen. Nu vraag ik of er kinderen zijn die het kaartje willen verplaatsen naar een andere categorie. Indien kinderen dit doen moet zij vervolgens wel motiveren waarom zij dit doen. Er kan meerdere keren van categorie gewisseld worden.Gedurende het spel stel ik regelmatig vragen. Ik gebruik hiervoor een set zogenaamde doorvraagkaartjes met vragen zoals: ‘Wat zou daar voor de reden zijn?’ of ‘Wie bepaalt dat?’ Het lukt de kinderen prima om goede argumenten te bedenken om hun keuzes te verdedigen. Ook ervaren zij dat niet alles zwart-wit is, maar dat je dingen vanuit verschillende perspectieven kunt bekijken.