NT2: vijf lessen uit de praktijk
Anderstalige of meertalige kinderen stromen vaak na één jaar taalschool in binnen het reguliere onderwijs. De beheersing van de Nederlandse spreek- en schrijftaal is dan nog niet op hetzelfde niveau als dat van hun klasgenoten. Voor kleuters geldt dat zij hun schoolloopbaan in Nederland vaak direct starten in de reguliere kleutergroep, ook als zij nog niet of nauwelijks Nederlands spreken. Voor leerkrachten is dit een hele uitdaging want een volledig eigen programma voor deze kinderen opzetten is niet haalbaar. Meestal is er te weinig tijd om deze kinderen goed te begeleiden. Daarnaast is er vaak onvoldoende NT2 expertise bij de leerkrachten aanwezig (Bisschop et al., 2022).
Een remedial teacher kan een belangrijke rol spelen bij de begeleiding van deze kinderen. Samenwerking met de leerkracht is hierbij cruciaal. Maar hoe doe je dat?
Hieronder volgen vijf lessen die we kunnen leren uit de NT2 praktijk.
Les 1: Rijke leeromgeving
Kinderen leren door te doen en daarom is een rijke leeromgeving belangrijk. Jonge kinderen leren al spelend steeds beter tellen, onthouden en creatieve oplossingen bedenken. En tijdens het spelen bewegen zij meestal veel en praten en daardoor dus ook hun lichamelijke ontwikkeling en hun spraak-taalontwikkeling versterken (Kleuter | Spelen: leren omgaan met andere kinderen | Nederlands Jeugdinstituut, z.d.) Ook voor oudere kinderen geldt dat ervaring opdoen met concrete materialen binnen een bepaalde context helpt bij het leren en toepassen van taal. Denk bijvoorbeeld aan rekenmateriaal dat helpt de betekenis van woorden bij meten te begrijpen en toe te passen.
Door te ervaren wordt gewerkt aan de diepere betekenis van woorden. Een jong kind leert niet wat hoog is op de iPad maar wel als het bovenin het wandrek zit en ervaart dat wereld beneden hem verder weg is, dat dit kriebels geeft in zijn buik en dat het tijd en moeite kost om omhoog te klimmen. Woorden als ver weg, dichtbij, laag, omhoog, omlaag komen binnen deze context ook aan bod waardoor het kind zijn conceptuele netwerk van woorden rondom de begrippen hoog en laag uitbreidt. “Bij het verwerven van woordenschat gaat het namelijk niet om het aanleren van losse woorden, maar om het aanhaken van nieuwe woorden aan een netwerk.” (Baggelaar, 2023).
Een rijke leeromgeving creëer je door woorden te selecteren die aansluiten bij een thema. Verzamel daarbij veel concrete materialen die op een thematafel voor de kinderen goed zichtbaar zijn. Maak van alle woorden woordkaarten en vertaal met het kind de woorden in zijn of haar thuistaal en noteer deze erbij. Tijdens de instructie gebruik je de materialen en de woordkaarten in de rt waarna de leerkracht ze kan herhalen in de klas.
Les 2: Woordenschat en consolideren
Uitbreiden van de woordenschat is essentieel bij de verwerving van de Nederlandse taal. “Anderstalige kinderen die pas intensief met de Nederlandse taal te maken krijgen wanneer zij starten met hun schoolcarrière, hebben ten opzichte van hun Nederlandstalige klasgenootjes een grote achterstand. Deze taalachterstand komt vaak het duidelijkst tot uitdrukking in hun geringe Nederlandse woordenschat.” (Kuiken & Droge, 2010).
Als remedial teacher is het belangrijk samen te werken met de leerkracht zodat je van elkaar weet welke woorden in een bepaalde periode aan bod komen. Kies voor zowel zelfstandig naamwoorden, werkwoorden, bijvoeglijke naamwoorden als voor functiewoorden en vaste uitdrukkingen en gezegden. Verzamel zoveel mogelijk voorwerpen bij de zelfstandige naamwoorden en werkwoorden. Gebruik de didactiek uit Logo3000 (Van den Nulft & Verhallen, 2014) of Zien is Snappen (Coenen & Heijdenrijk, 2023) Leer bij elk zelfstandig naamwoord meteen het lidwoord aan. Ondersteun dit met gebaren zoals beschreven in Zien is Snappen: steek de duim omhoog bij de en de wijsvinger bij het zelfstandig naamwoord. Laat de opgestoken duim wiebelen bij het en steek de wijsvinger weer omhoog bij het zelfstandig naamwoord. Leg uit: de meeste woorden hebben de, maar sommige woorden hebben het. Maak van elk woord een woordkaart en druk deze twee keer af om er consolideeroefeningen mee te kunnen doen. Een prachtige website met kant-en-klare woordkaarten en praatplaten voor jonge kinderen is ‘Praten met Pim' (www.pratenmetpim.nl), maar ook voor oudere kinderen is er veel op internet te vinden.
Geef alle het-woorden een kleine ronde rode sticker, zoals beschreven in Zien is Snappen. Consolideer zo vaak mogelijk en op veel verschillende manieren om ervoor te zorgen dat de woorden beklijven. Voor de passieve woordkennis kun je bijvoorbeeld denken aan het spel met vliegenmeppers: de kaarten liggen zichtbaar verspreid op tafel, de rt’er noemt het woord en de kinderen slaan met hun vliegenmepper op de overeenkomstige woordkaart. Stimuleer de actieve woordenschat door spellen als memorie en lotto te spelen. De kinderen benoemen dan zelf de woorden die bij de afbeeldingen horen.
Les 3: Zinsbouw
Zinnen bestaan uit zinsdelen en in onze taal staan deze in een vaste volgorde, afhankelijk van het type zin zoals de mededelende zin, de vraagzin of de bevelende zin. Ons grammaticale systeem verschilt van die van veel andere talen en kan daarom voor anderstaligen lastig zijn om te leren. Bij het aanleren van de zinsbouw kan het kleurensysteem gebruikt worden uit Zien is Snappen dat helpt om de zinsstructuren in onze taal te leren onderscheiden. Start met het aanleren van de mededelende zin in de tegenwoordige tijd, waarbij onderwerp en gezegde staan. Leg uit dat het om nu gaat. Geel verwijst volgens deze didactiek naar personen (Wie?) en bruin naar dieren en dingen (Wat?). Rood verwijst naar handelingen (Wie of Wat doet/ doen iets? Wat gebeurt er?). Plak afbeeldingen van mensen, dieren, dingen en handelingen op kaartjes in overeenkomstige kleuren en leg zinnen zoals: de kinderen rennen of de honden slapen. Wanneer de zinnen met twee zinsdelen worden beheerst, breid je de zinnen uit met een plaatsbepaling waarbij de kleur paars hoort (Waar? Waarheen?). Maak nu zinnen als de kinderen fietsen in de tuin en de poezen liggen op de bank. Schenk speciale aandacht aan de voorzetsels; we slapen in bed maar zitten op de stoel en we zijn in de klas, maar op het schoolplein. Breid daarna de zinnen uit met oranje: de verwijzing naar tijd (Wanneer?) en groen: (Hoe? Hoeveel?). Voor oefeningen vanaf groep 5 is De Bovenkamer (het vervolg van Zien is Snappen) zeer geschikt (Coenen, 2017).
Let op enkelvoud en meervoud. Start met het aanleren van het hele werkwoord, daarna volgen de vervoegingen in enkelvoud. Oefen dit uitgebreid. Gebruik zachte kubussen met insteekhoezen om de zinsbouw te oefenen. Plak afbeeldingen op kaartjes in de bijbehorende kleuren en gebruik elke kubus voor één zinsdeel. Een kubus met gele (Wie?) of bruine kaartjes (Wat?), één kubus met rode kaartjes (Doen/ Doet?) en één kubus met paarse kaartjes (Waar? Waarheen?). Rol om de beurt met de kubussen en maak zinnen. Leg ze voor de kinderen in de leesrichting neer. Start met Wie? of Wat? en rol daarna Doet? en daarna pas Waar?. Dit kan grappige, hilarische zinnen opleveren zoals: de juf slaapt op de wc. Bespreek de betekenis van de zin en of dit in het echt wel mogelijk is. Kinderen die (leren) lezen kunnen de woorden in hun werkboek of tekst kleuren om meer grip te krijgen op de oefeningen. In Zien is Snappen en De Bovenkamer staan deze oefeningen beschreven en lees je hoe je de verschillende type zinnen uitbreidt.
Les 4: Klanken
Veel anderstalige kinderen beheersen de klanken in het Nederlands nog niet als ze nieuw op school komen. Dit is echter wel een voorwaarde om onze taal te leren verstaan en spreken én voor het leren lezen en spellen. In andere talen verschillen de klanken soms van het Nederlands en het kan voor anderstaligen dan ook lastig zijn ze te onderscheiden. Start bij kleuters met het aanleren van klinkers en breid deze uit. Ga daarna door met de medeklinkers en leer daarna de klank-tekenkoppeling aan. Bij oudere kinderen kan direct de letter worden aangeleerd maar maak wel onderscheid tussen de klank en de letter. Schenk speciale aandacht aan de stomme -e (sjwa). Deze is voor anderstaligen vaak goed uit te spreken, maar lastig te horen in woorden.
Doe de klank die je aanleert veel voor en laat de kinderen luisteren. Verzamel voorwerpen en woordkaarten bij woorden met de doelklank. Benoem een voorwerp of afbeelding en benoem de beginklank. Oefen dit daarna receptief: laat de kinderen het voorwerp aanwijzen bij het woord en de klank die je benoemt. Laat pas daarna de kinderen zelf de klank nazeggen. Gebruik een spiegel om de stand van de mond bij een klank te oefenen. Herhaal dagelijks kort de aangeboden klanken.
Het is vaak makkelijker om de correcte uitspraak van klanken geïsoleerd te benoemen dan ze in een woord te gebruiken. Zo kan een kind de klank -u misschien goed uitspreken, maar zegt het joef in plaats van juf. Oefen de uitspraak van de klanken dus ook in woorden. Klankgebaren kunnen hierbij helpen. Spreek wel af dat je in alle groepen dezelfde klankgebaren gebruikt om verwarring te voorkomen.
Les 5: Coöperatieve werkvormen
Coöperatieve werkvormen zijn ideaal om in te zetten wanneer je begeleiding geeft aan een kleine groep. Ze zorgen ervoor dat iedereen betrokken is, dat er (talige) interactie is tussen de leerlingen en dat er in korte tijd veel geoefend kan worden. In het boek Coöperatieve werkvormen, voor elke groep en ieder vak (Kagan, 2019) staan veel werkvormen beschreven die direct toepasbaar zijn, ook in de rt. Voorbeelden van effectieve oefeningen om te consolideren zijn:
• Stijgen en dalen: gebruik dit bijvoorbeeld bij woordenschat. Noem een woord met de woordbetekenis; is het juist dan gaan de kinderen staan, is het onjuist dan blijven ze zitten. Deze oefening is ook geschikt voor oudere kinderen zoals bij de opdracht: ga staan bij woorden waarbij in het meervoud de uitgang +s is en blijf zitten als de uitgang in het meervoud +en is.
• Tweepraat is goed toe te passen bij het consolideren van samengestelde woorden. Voorbeeld: de kamer. Het ene kind zegt: de kamer, de slaapkamer. Het andere kind zegt: de kamer, de wachtkamer enzovoort.
• Rondpraat is een effectieve manier om bijvoorbeeld klanken in woorden te oefenen. In een kleine groep noemen kinderen om de beurt een woord met de doelklank zoals: noem woorden met /ie/.
• Simultaan Tafelrondje kun je gebruiken bij het oefenen van de verkleinwoorden in de midden- of bovenbouw. Op een vel staan kolommen met diverse uitgangen van verkleinwoorden (-je, -tje, -pje en-kje) en de kinderen schrijven om de beurt een woord in de kolom dat past bij de uitgang van het woord.
“Nieuwkomers hebben niet altijd gelijke kansen op goed onderwijs en het realiseren van hun mogelijkheden.” (Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, 2024). Als we echt willen werken aan gelijke kansen moeten we bereid zijn te investeren in goed NT2 onderwijs. Steeds vaker wordt rt’ers gevraagd de begeleiding van NT2 leerlingen op zich te nemen en dat is een hele opgave. Wanneer zij samenwerken met de leerkrachten lijkt het echter wel degelijk mogelijk een start te maken met een effectief NT2 programma. De vijf beschreven lessen uit de praktijk kunnen helpen deze begeleiding praktisch vorm te geven: de rt’er verzorgt de instructie en herhaalt en in de klas wordt elke dag geconsolideerd. Niet alleen anderstalige kinderen hebben hier baat bij, maar álle kinderen profiteren op deze manier van gedegen taalonderwijs!