Kan de Plaatsingswijzer helpen bij het verminderen van selectieve schooladviezen?
In groep 8 van de basisschool geeft de school een advies over het onderwijs dat na de basisschool het beste bij ieder kind past. De basisschool geeft een voorlopig schooladvies tussen 10 en 31 januari. Daarna maken leerlingen in groep 8 een doorstroomtoets (voorheen eindtoets), waarbij scholen kunnen kiezen tussen eindtoetsen van verschillende toetsaanbieders. Uit deze doorstroomtoetsen volgt een toetsadvies. Indien het advies uit de doorstroomtoets hoger is dan het voorlopige advies van de basisschool, dan stelt de school het advies bij naar het niveau dat uit de doorstroomtoets komt. Enkel wanneer de school de bijstelling niet in het belang van de leerling acht, kan de school beargumenteerd besluiten bij het voorlopige schooladvies te blijven. Tot dit jaar was het vrijblijvender voor scholen om in het geval van een hoger toetsadvies te kiezen voor bijstellen of niet.
Over het algemeen hangen de door scholen afgegeven schooladviezen zeer sterk samen met de feitelijke leerprestaties van leerlingen (Timmermans et al., 2019). Dit duidt erop dat leerkrachten – in samenwerking met intern begeleiders en andere collega´s – de capaciteiten van leerlingen over het algemeen goed kunnen inschatten. Meerdere onderzoeken hebben echter ook laten zien dat, bij vergelijkbare leerprestaties, kinderen van hoger opgeleide ouders veelal hogere schooladviezen krijgen dan kinderen van lager opgeleide ouders (e.g., Inspectie van het Onderwijs, 2018). De inschatting van de ondersteuning die vanuit het gezin kan worden geboden kan een verklaring zijn waarom voor leerlingen van lager opgeleide ouders voorzichtiger wordt geadviseerd. De verschillen in schooladviezen op basis van het ouderlijk opleidingsniveau blijken hardnekkig (Timmermans et al., 2018). In de periode tussen 1995 en 2014 bleven deze verschillen in schooladviezen nagenoeg even groot.
Ook andere kenmerken van leerlingen vinden – bewust of onbewust – een plek in het schooladvies. Zo krijgen meisjes gemiddeld hogere schooladviezen dan jongens en zijn er verschillen op basis van de etnisch/culturele achtergrond. Het afgeven van verschillende schooladviezen voor (groepen) leerlingen met vergelijkbare leerprestaties duidt erop dat er in zekere mate sprake is van selectieve advisering. Niet alleen de capaciteiten van de leerlingen, maar ook enkele andere kenmerken worden overwogen bij het formuleren van het schooladvies.
Selectief adviseren voorkomen
Verschillende mechanismen worden in de wetenschappelijke literatuur gegeven als mogelijke verklaring voor selectief adviseren. Vanuit deze mechanismen kunnen ook de aangrijpingspunten worden gevonden om selectief adviseren te voorkomen. Het gaat bijvoorbeeld om stereotypen die geactiveerd worden (Glock & Krolack-Schwerdt, 2013), waardoor typerende groepskenmerken een weg vinden in de verwachting van een leerkracht over een individuele leerling. Het activeren van stereotypen gebeurt over het algemeen onbewust, zodra men een typerend kenmerk ziet (naam, huidskleur, kleding). Stereotypen leiden vaak, maar niet altijd tot accurate beslissingen. Een groot voordeel van stereotypen is dat het zorgt voor het sneller kunnen nemen van beslissingen en dat het relatief weinig cognitieve capaciteit vraagt. Een ander mechanisme dat tot selectieve adviezen kan leiden, is dat leerkrachten prestatiegegevens van niet-dominante groepen over het algemeen iets minder accuraat kunnen encoderen (Glock et al., 2015). Hierdoor ontstaat er juist bij deze groepen meer ruimte voor interpretatie.
Er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar manieren om selectieve verwachtingen en advisering te voorkomen of te verminderen (De Boer et al., 2018). Onderzoekers verwachten dat leerkrachten vaker tot accurate verwachtingen komen en selectieve verwachtingen kunnen voorkomen wanneer leerkrachten een strategie van het zorgvuldig integreren van relevante informatiebronnen over individuele leerlingen toepassen (Glock & Krolack-Schwerdt, 2013). Het richten van de aandacht op relevante informatiebronnen over individuele kinderen voorkomt mogelijk (deels) dat ongewenste kenmerken - stereotypen - meegewogen worden. Vanwege het analyseren van verschillende individuele informatiebronnen en leerlingkenmerken vraagt deze strategie daarentegen veel cognitieve capaciteit van leerkrachten en is de strategie tijdsintensief (e.g., Sherman et al. 1998).
De Plaatsingswijzer
De Plaatsingswijzer – oorspronkelijk de Friese plaatsingswijzer – is een hulpmiddel (webapplicatie) om tot een goed doordacht en goed onderbouwd schooladvies te komen op basis van de toetsgegevens uit de leerlingvolgsystemen van Cito, Dia en/of Boom (https://www.plaatsingswijzer.nl/). In de Plaatsingswijzer kunnen de gegevens voor de afgenomen toetsen uit het leerlingvolgsysteem in groep 6 tot en met groep 8 voor de domeinen rekenen/wiskunde, begrijpend lezen, technisch lezen en spelling worden ingevoerd. In de webapplicatie kunnen leerkrachten voor ieder schooltype in het voortgezet onderwijs bekijken of de door de leerling behaalde prestaties daarmee overeenkomen, of dat een bepaald schooltype wellicht te hoog is gegrepen of dat de leerling misschien meer aan zou kunnen. De webapplicatie maakt hierbij gebruik van gekleurde pijltjes (zie ook Figuur 1). Omdat dit per toets gebeurt, richt deze webapplicatie de aandacht van leerkrachten heel specifiek op individuele informatiebronnen ten aanzien van de ontwikkeling van leerprestaties van leerlingen. De Plaatsingswijzer lokt daardoor de strategie van het zorgvuldig integreren van relevante informatiebronnen uit en kan daardoor wellicht zorgen voor het voorkomen van selectief adviseren.

Figuur 1. Voorbeeld van een Plaatsingswijzer
Twee onderzoeken
De plaatsingswijzer wordt op scholen in Noord-Nederland al veelvuldig gebruikt (98% van de scholen in Groningen, Friesland en Drenthe). Desalniettemin ontbreekt tot dusverre wetenschappelijk onderzoek in hoeverre het gebruik van een dergelijke applicatie daadwerkelijk kan helpen om selectieve advisering te verminderen. In de twee onderzoeken die we hier presenteren hebben we getracht na te gaan of het gebruik van de plaatsingswijzer leidt tot een afname van schooladviezen op basis van opleidingsniveau ouders, sekse, en etnisch culturele achtergrond van leerlingen.
Om zo accuraat mogelijke uitspraken te kunnen doen over effecten van het gebruiken van de Plaatsingswijzer bij de verminderen van selectieve advisering, hebben we daarom gebruikgemaakt van hypothetische leerlingen (vignetten) die we aan leerkrachten hebben voorgelegd (Klassen et al., 2011). Het is immers niet zondermeer mogelijk om een vergelijking te maken van de gegeven schooladviezen van leerkrachten die wel en niet gebruikmaken van de Plaatsingswijzer. Bijvoorbeeld omdat er verschillen kunnen zijn in de leerlingpopulatie die ze onderwijzen, of hun motivatie en redenen om wel of niet van een dergelijk hulpmiddel gebruik te maken. Er zijn voor de twee onderzoeken 16 vignetten ontwikkeld die elk een hypothetische maar realistische leerling beschrijven. Figuur 2 geeft een voorbeeld van een hypothetische leerling in vignetvorm.

Figuur 2. Voorbeeld van een vignet
De prestatiegegevens van de hypothetische leerlingen in de vignetten zijn gebaseerd op voorbeeld leerlingen uit de Plaatsingswijzer. Het gaat in ieder vignet om hypothetische leerlingen met prestatieprofielen die niet eenduidig naar één schooltype (vmbo-basis, -kader, -theoretische leerweg, havo of vwo) wijzen. De prestaties van de leerlingen zijn zowel weergegeven in een vaardigheidsscore als de I tot V-indeling die bij Cito-leerlingvolgsysteemtoetsen worden gebruikt. Hiermee hebben we getracht voor leerkrachten bekende manieren van weergeven te gebruiken.
De 16 vignetten zijn zo ontwikkeld dat ze systematisch verschillen in het opleidingsniveau van de ouders, de etnisch-culturele achtergrond, geslacht en prestatiemotivatie van de hypothetische leerlingen. Dit zijn kenmerken van leerlingen waarvan uit eerder onderzoek blijkt dat ze aan schooladviezen zijn gerelateerd (e.g., De Boer et al., 2010). De namen van de leerlingen zijn zo gekozen dat deze passend zijn bij het geslacht van de leerling, de etniciteit van de leerling en het opleidingsniveau van ouders (Onland & Bloothooft, 2008).
In de beide onderzoeken kregen de leerkrachten eerst een oefenvignet te zien om bekend te raken met de manier van presenteren van de gegevens over leerlingen en de vraagstelling. Daarna volgden 4 willekeurig gekozen vignetten waarbij de leerkrachten werd gevraagd een schooladvies te geven waarbij ze geen gebruik mochten maken van de plaatsingswijzer. Vervolgens kregen ze uit de resterende pool nog 4 willekeurig gekozen vignetten te zien waarbij ze ook de bijbehorende informatie van de Plaatsingswijzer te zien kregen. Ook hier werd gevraagd een schooladvies te geven voor elk van de hypothetische leerlingen.
De twee onderzoeken verschilden in de manier waarop data is verzameld. Het eerste onderzoek onder acht leerkrachten heeft gebruikgemaakt van kwalitatieve dataverzameling. De leerkrachten werd gevraagd om bij het bekijken van de vignetten en het formuleren van een schooladvies hardop te denken (Ericsson & Simon, 1993). Daarbij hoopten we zicht te krijgen op hun acties en denkprocessen tijdens het uitvoeren van de taak. Het hardop denken is opgenomen, uitgeschreven en geanalyseerd. In de analyse van de bevindingen is een onderscheid gemaakt tussen de opmerkingen van de leerkrachten die maakten wanneer ze de vignetten analyseerden en de opmerkingen wanneer ze een schooladvies gaven. In het tweede onderzoek onder 80 leerkrachten is gebruik gemaakt van een online vragenlijst die via diverse netwerken is verspreid, waarna de resultaten statistisch geanalyseerd zijn.
Kwalitatieve bevindingen
Uit het kwalitatieve onderzoek bleek dat de toetsscores van alle leerlingkenmerken het meest worden genoemd door de leerkrachten bij het analyseren van de vignetten (42%) en uiteindelijk ook het meest gebruikt worden tijdens het afgeven van een schooladvies (50%). Daarbij gebruikten leerkrachten voornamelijk de onderdelen begrijpend lezen en rekenen bij het afgeven van het uiteindelijke schooladvies. Bijvoorbeeld “Ik twijfel tussen TL en havo, omdat ze bij begrijpend lezen een mooie sprong heeft gemaakt en ook met rekenen en wiskunde.” Een ander voorbeeld is “Ik zou haar mavo-advies geven, omdat ze daar gewoon een goede basisscore haalt op rekenen en in de voorgaande jaren één keer een twijfelscore, maar overall gezien is dat wel prima. Begrijpend lezen is nu een plusscore, maar heeft ze wel in een keer een hele grote sprong gemaakt in vaardigheidsscore. Dus ik denk dat zij op de mavo meer op haar plek is dan op de havo, omdat ze daar gewoon te veel bespreekscores ook in het verloop van haar rekenen laat zien en ook in haar begrijpend lezen. Ja, dus dat wordt een mavo.” Bij vignetten waarbij de leerkrachten beschikten over een Plaatsingswijzer werden leerprestaties vaker benoemd bij het analyseren van vignetten (44,7% vs. 39,0%) en bij het geven van een schooladvies (47,1% vs. 52,0%). Dit is wellicht indicatief dat een applicatie als de Plaatsingswijzer de gewenste integratie strategie kan uitlokken.
Naast leerprestaties bleken leerkrachten voornamelijk gebruik te maken van de gepresenteerde gegevens over de prestatiemotivatie bij het opstellen van schooladviezen voor de hypothetische leerlingen (20,4%). Bijvoorbeeld “Als deze jongen start in de havo – en de overgang van groep acht naar de havo is ontzettend groot, ook qua eigen motivatie, zelfstandigheid – is de kans te groot dat hij terug zal zakken.” Een andere docent vertelde: “Als ik kijk naar de motivatie, die ik zelf altijd wel belangrijk vind, dan is hij nauwelijks gemotiveerd en dan wordt de mavo al een behoorlijke uitdaging.” Prestatiemotivatie werd minder vaak door leerkrachten meegenomen bij het afgeven van de schooladviezen wanneer ze naast het vignet ook gebruik konden maken van de Plaatsingswijzer (15,5% vs. 26,5%).
Het geslacht van de hypothetische leerlingen werd door de leerkrachten wel genoemd tijdens het analyseren van de vignetten (2,9%), maar door geen van de leerkrachten gebruikt bij het afgeven van het uiteindelijke schooladvies. De etniciteit van een leerling werd één keer door een leerkracht meegenomen bij het afgeven van het schooladvies. Ook het opleidingsniveau van ouders werd zeer beperkt door de leerkrachten genoemd tijdens het analyseren van de vignetten en iets vaker bij vignetten zonder Plaatsingswijzer (5,2% vs. 2,8%). Bijvoorbeeld “Ik zit nog wel even met deze leerling dat de ouders beide hbo hebben gedaan. Ja, hebben die ouders tijd voor haar? Ken je de ouders natuurlijk niet goed genoeg voor. Zouden het ouders zijn die bijvoorbeeld heel goed zijn, dan zou het baten.” Het opleidingsniveau van ouders werd, in tegenstelling tot geslacht, ook in zeer beperkte mate (2,6% van de gevallen) gebruikt bij het bepalen van het uiteindelijke schooladvies. Bijvoorbeeld “Maar we gaan wel hoog inzetten, vwo. Ouders kunnen hem namelijk ook goed ondersteunen met hun opleiding.”
Omdat geslacht, etniciteit en ouderlijk opleidingsniveau van de hypothetische leerlingen dermate weinig werden gebruikt bij het geven van schooladviezen kon geen duidelijk patroon gevonden worden voor de vignetten waarbij leerkrachten wel of geen Plaatsingswijzer konden gebruiken.
Kwantitatieve bevindingen
Het kwantitatieve onderzoek laat zien dat 80 deelnemende leerkrachten verschillende kenmerken van de leerlingen mee hebben gewogen bij het geven van een schooladvies aan de hypothetische leerlingen. Leerkrachten gaven gemiddeld hogere adviezen aan vignetten van meisjes in vergelijking met vignetten van jongens. Het gemiddelde verschil bedroeg ongeveer 1/3e schooltype. Aan vignetten van Nederlandse leerlingen werden significant hogere schooladviezen gegeven dan aan vignetten van hypothetische leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond. Dit verschil bedroeg ongeveer een half schooltype. Dit specifieke resultaat moet voorzichtig worden geïnterpreteerd aangezien er geen vignetten waren van hypothetische leerlingen met een niet-Nederlandse achtergrond en een prestatieprofiel dat past bij een havo- of vwo-advies. In tegenstelling tot eerder onderzoek naar adviezen vinden we dat de leerkrachten in de steekproef gemiddeld hogere adviezen hebben gegeven aan hypothetische leerlingen met lager opgeleide ouders. Wederom betrof het een gemiddeld verschil van ongeveer een half schooltype. Tenslotte gaven leerkrachten hogere adviezen aan meer gemotiveerde leerlingen.
In het onderzoek werden geen verschillen gevonden tussen de vignetten die de leerkrachten moesten beoordelen zonder en met de plaatsingswijzer. De gegeven schooladviezen waren ongeveer even hoog en ook de verschillende kenmerken werden nagenoeg even zwaar meegewogen. De kwantitatieve analyse heeft geen sterke bevestiging gegeven voor de hypothese dat het richten van de aandacht van leerkrachten op individuele informatiebronnen van leerlingen tot minder selectieve verwachtingen leidt.
Discussie
Op de vraag of een webapplicatie zoals de Plaatsingswijzer kan helpen om selectieve advisering te voorkomen kan op basis van deze onderzoeken nog geen eenduidig antwoord gegeven worden. Enerzijds, zien we getalsmatig geen verschillen wanneer leerkrachten wel of geen gebruik mogen maken van de Plaatsingswijzer. Anderzijds, zien we dat leerkrachten bij het hardop denken wel meer aandacht besteden aan leerprestaties van leerlingen (info die in de Plaatsingswijzer op een andere manier wordt gepresenteerd). Dit past bij de gewenste strategie van het zorgvuldig integreren van relevante informatiebronnen.
Echter, leerprestaties - die de specifieke focus zijn van de Plaatsingswijzer – is niet het enige dat bepalend is voor het schoolsucces van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Het is daarom wenselijk dat instrumenten die leerkrachten ondersteunen bij het geven van adviezen worden uitgebreid met informatie omtrent de werkhouding en sociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen.
Gebruikte literatuur
- de Boer, H., Bosker, R. J., & Van der Werf, M. P. C. (2010). Sustainability of teacher expectation bias effects on long-term student performance. Journal of Educational Psychology, 102(1), 168-179. https://doi.org/10.1037/a0017289
- De Boer, H., Timmermans, A. C., & Van Der Werf, M. P. C. (2018). The effects of teacher expectation interventions on teachers’ expectations and student achievement: narrative review and meta-analysis. Educational Research and Evaluation, 24(3-5), 180-200. https://doi.org/10.1080/13803611.2018.1550834
- Ericsson, K. A. & Simon, H.A. (1993). Protocol Analysis: Verbal Reports as Data, Revised edition. Cambridge: MIT Press.
- Glock, S., & Krolak-Schwerdt, S. (2013). Does nationality matter? The impact of stereotypical expectations on pupil teacher’ judgments. Social Psychology of Education, 16, 111-127. https://doi.org/10.1007/s11218-012-9197-z
- Glock, S., Krolak-Schwerdt, S., & Pit-ten Cate, I. M. (2015). Are school placement recommendations accurate? The effect of pupils’ ethnicity or teachers’ judgments and recognition memory. European Journal of Psychology of education, 30, 169-188. https://doi.org/10.1007/s10212-014-0237-2
- Inspectie van het Onderwijs. (2018). Onderwijsverslag: De staat van het onderwijs 2016/2017. https://www.onderwijsinspectie.nl/binaries/onderwijsinspectie/documenten/rapporten/2018/04/11/rapport-de-staat-vanhetonderwijs/108126_IvhO_StaatvanhetOnderwijs_TG.pdf
- Klassen, R. M., Perry, N. E., & Frenzel, A. C. (2011). Teachers’ relatedness with pupils: An underemphasized component of teachers’ basic psychological needs. Journal of Educational Psychology, 104(1), 105-165. http://doi.org/10.1037/a0026253
- Onland, D. & Bloothooft, G. (2008). Voornaamgroepen en sociaal-economische indicatoren. Universiteit Utrecht. http://www.gerritbloothooft.nl/Publications/SKOrapportvoornamen.pdf
- Sherman J. W. (1996). Development and mental representation of stereotypes. Journal of Personality and Social Psychology, 70, 1126–1141. https://doi.org/10.1037/0022-3514.70.6.1126
- Timmermans, A. C., De Boer, H., Amsing, H. T. A., & Van der Werf, M. P. C. (2018). Track Recommendation Bias: Gender, Migration Background and SES Bias over a 20-Year Period in the Dutch Context. British Educational Research Journal, 44(5), 847–874. https://doi.org/10.1002/berj.3470
- Timmermans, A. C., van der Werf, M. P. C., & Rubie-Davies, C. M. (2019). The Interpersonal Character of Teacher Expectations: The Perceived Teacher-Student Relationship as Antecedent of Teacher Expectations. Journal of School Psychology, 73, 114-130. https://doi.org/10.1016/j.jsp.2019.02.004